vrijdag 16 december 2011

Gesponnen suiker.




Gesponnen suiker.



In de late wintermiddag zie ik een glinsterend  spoor van vochtig grijs zilver als van een slak, getekend op de oude straat tegels.
De huizen zijn stil. De straat is stil. De wind geeft geen zucht.
En ook ik verplaats me onbedoeld in stilte... want vreemd... mijn voetstappen maken geen geluid.
Ik stamp op de tegels, wrijf met mijn zolen maar hoor helemaal niets. 
Ik ga op mijn knieën zitten en bevoel met mijn handen de stenen.
Ze voelen koud, glad gesleten en ruw aan de randen. De stenen zijn in een visgraat motief gelegd. De weg loopt in een trage schuinte omlaag. Het regen water kan zo eenvoudig de goot in stromen. Als kleine riviertjes, richting de put, het riool in, om daar te vervloeien met al het andere.
Ik heb geen idee waar ik ben.
Geen idee van hoe en waarom of waar naartoe.
In mijn hoofd is het stil, als het licht van de maan.

De juf vertelt een verhaal en ik kijk naar het brandende kaarsje van mijn lantaarn
terwijl ik samen met mijn klasgenoten aan een kring van tafeltjes zit.
Wij zijn als de lichtjes van de kaarsen in onze lantaarns. Zo stil...zacht...en warm.

Ik kijk naar het spoor en zie draden als gesponnen suiker zo teer.
Met zorg en doordacht gevlochten ragfijn kristal lijkt het.
Ik raak het aan en er blijft iets achter op mijn vinger toppen. Het smaakt zoet.
En nu. Waar naar toe. Ik sta weer op mijn benen. De stilte is groots en maakt alles ruim en gewichtloos.
Ik voel het op mijn huid.
Ik zweef.

De filosoof zegt dat je op een zeker moment niet meer terug kunt in je herinnering. Terug naar de vroegste kennismakingen met alles. Heel het al van toen.
De schat der schatten vervaagd of raakt verloren en is niet meer van jou, zo lijkt het,  zegt de dichter.
Het verlangen naar de magie van het prilste begin maakt het zoet, bitter.  Dat zegt ie ook.

Los van de aarde word ik mee gevoerd naar het einde van de straat, de bocht om, en zie daar.
Ze zit naakt in het midden van haar stilte. Ze is van zo een gracieus getekende schoonheid.
Een Egyptische prinses uit een, zoals geschreven, lang vergeten sprookje. Haar mond, haar ogen en wenkbrauwen. Lang donker krullend haar tot aan haar borsten.
Ze spint.
Haar handen bewegen met geroutineerde aandacht het zoet naar, en van het spinnen wiel af, om daarna te worden verzameld op een klos.
Ze is omgeven met afbeeldingen, stoffen, tafels stoelen, potten, schalen, en versieringen voor aan de wand.
Dit alles van het zuiverste en schoonste gesponnen suiker, door haar handen zo verfijnd gemaakt, dat het lijkt alsof het bij de minste of geringste atmosferische onrust zal breken totdat er alleen nog maar poeder over blijft.

Je hebt me gevonden zegt een stem.
Ik kijk naar haar gezicht en voel de herinnering aan alles.


Edwin de Herder,

dec 2011










Geen opmerkingen:

Een reactie posten